
Jurisprudentie
BI1720
Datum uitspraak2009-04-16
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/5978
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-04-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08/5978
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verweerder heeft het verzoek tot naturalisatie afgewezen, omdat gebleken is dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als genoemd in artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag. Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08 - 5978
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2009
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Minister van Justitie,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2007 heeft verweerder het verzoek van eiser tot naturalisatie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 januari 2008 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 augustus 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 5 september 2008 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 5 maart 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. C.M. de Koning, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
2. Overwegingen
2.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde, omdat gebleken is dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser verantwoordelijkheid draagt voor misdrijven als bedoeld in artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag. Gelet daarop heeft verweerder het verzoek tot naturalisatie afgewezen.
2.2 Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. Hij is sinds 1997 in Nederland en heeft in 2001 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gekregen. De veronderstelling dat eiser zich schuldig zou hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag is gebaseerd op een algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van februari 2000. Inmiddels is gebleken dat gezaghebbende bronnen ernstige bezwaren hebben aangetekend tegen het ongenuanceerd prima facie tegenwerpen van artikel 1 F Vluchtelingenverdrag op grond van dit ambtsbericht. Voorts is niet in rechte komen vast te staan dat verweerder artikel 1 F Vluchtelingenverdrag had mogen tegenwerpen. De gedragingen zouden meer dan zestien jaar geleden plaatsgevonden. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden volgehouden dat deze gedragingen, die nimmer tot een strafvervolging hebben geleid, een zeer bijzonder geval opleveren waardoor eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, te weten dat al zijn gezinsleden Nederlander zijn geworden, dat hij als eerzaam ondernemer in het maatschappelijk leven functioneert en dat hij in Nederland nimmer een strafbaar feit heeft gepleegd, had verweerder op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur aanleiding moeten zien om van het beleid af te wijken.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) wordt het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
2.4 Bij de toepassing van die maatstaf hanteert verweerder de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding).
2.5 In de Handleiding wordt in paragraaf 1 uit de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN (hierna: paragraaf 1) nader uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde. Daarbij staan centraal de verwachtingen over het toekomstige gedrag van de verzoeker. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Samengevat komt het beleid erop neer dat het verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, indien:
1. de verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken;
2. er op het moment van indiening van het verzoek of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. (...);
3. in de periode van vier jaar direct voorafgaande aan het verzoek of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. (...). Daarbij is niet relevant of de sanctie voorwaardelijk is opgelegd, en evenmin of de tenuitvoerlegging geheel of gedeeltelijk door gratie is kwijtgescholden. Alleen in zeer bijzondere gevallen is afwijking van het vorenstaande mogelijk.
4. huwelijkspositie in strijd met de civielrechtelijke openbare orde. (...).
2.6 In paragraaf 5 van de Handleiding uit de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN (hierna: paragraaf 5) is - voor zover relevant - het volgende bepaald. De in paragraaf 1 gegeven regels geven een nadere invulling van het criterium 'ernstig gevaar voor openbare orde'. Zij dienen door iedereen op dezelfde wijze te worden uitgevoerd. Deze regels vervangen artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken.
Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een verzoek dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden afgewezen, toch moet worden ingewilligd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Een dergelijk verzoek moet dan apart worden onderzocht en beoordeeld.
De beoordeling van bijzondere omstandigheden geschiedt bij de IND. Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de verzoeker geen gevaar vormt voor de openbare orde. Indien er wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij niet worden genaturaliseerd. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.
2.7 De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2000, LJN: AA6974) de richtlijnen in de Handleiding in redelijkheid als uitgangspunt mogen worden gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of voor de veiligheid van het Koninkrijk. Gelet op het bepaalde in paragraaf 5 kan worden afgeweken van deze regels, indien er sprake is van een bijzonder geval.
2.8 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een dusdanig bijzonder geval dat het verzoek moet worden afgewezen, ondanks het feit dat het verzoek niet onder de regels als bedoeld in paragraaf 1 kan worden gebracht.
2.9 Verweerder heeft betoogd dat er in dit geval sprake is van een zeer bijzondere omstandigheden en heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. Tijdens de gehoren in het kader van zijn asielaanvraag heeft eiser uitvoerig verklaard over zijn werkzaamheden als officier bij de Khad/WAD. Op grond van het algemeen ambtsbericht van februari 2000 inzake Afghanistan heeft verweerder voorts geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1 F Vluchtelingenverdrag.
2.10 Niet wordt betwist dat eiser als officier werkzaam is geweest voor de Khad/WAD. Voorts stelt de rechtbank vast dat evenmin wordt betwist dat het ambtsbericht van februari 2000 nog steeds van kracht is. Uit dit ambtsbericht volgt dat degene die werkzaamheden heeft verricht als (onder)officier voor de Khad/WAD zich prima facie schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als genoemd in artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag. Gelet daarop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in dit geval sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat er ernstige vermoedens bestaan dat verzoeker een gevaar voor de openbare orde zal opleveren. Dat niet in rechte vast staat of verweerder op grond van voornoemd ambtsbericht artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag aan eiser heeft kunnen tegenwerpen, is voor onderhavige procedure niet van belang, nu in het kader van dit geschil slechts relevant is dat in redelijkheid gebleken is dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde.
2.11 De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat hetgeen in paragraaf 1 van de Handleiding is neergelegd een rol zou moeten spelen in de beoordeling of er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Uit de bewoordingen van paragraaf 5 volgt nu juist dat er, indien er wel wordt voldaan aan het gestelde in paragraaf 1, maar toch sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden, het verzoek dan toch moet worden afgewezen. Daarover heeft de rechtbank in het voorgaande reeds overwogen dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat daarvan in onderhavig geval sprake is.
2.12 Nu verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er sprake is van ernstige vermoedens dat eiser een gevaar voor de openbare orde zal opleveren, mag verweerder hem niet naturaliseren, zoals neergelegd in paragraaf 5 van de Handleiding. Een beroep op de hardheidsclausule, als voorzien in artikel 10 RWN, biedt derhalve geen soelaas. De aangevoerde bijzondere omstandigheden bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder daarin in redelijkheid aanleiding had moeten zien om op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van het beleid af te wijken. Eisers verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 december 2006 maakt dat niet anders.
2.13 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, rechter, en op 16 april 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.